Facebookpost van 18 oktober 2017
Aanvankelijk dacht ik, dit gaat niet over mij, en ik prees mijzelf
gelukkig. Dat schreef ik ook als eerste reactie onder de eerste #MeToo
die ik las.Twee dagen geleden. Dit gaat niet over mij.
Ik ben nooit
verkracht, niet misbruikt en durf me dag en nacht en overal vrij te
bewegen. Als ik ‘s nachts naar huis fiets en ik voel intuïtief aan dat
ik een andere route moet nemen doe ik dat. Afkloppen, er is me nog nooit
iets overkomen op die fietstochten en ik geniet ervan.
Maar er
wringt hier iets in mijn woordkeus en de inmiddels ontelbare verhalen
lijken dat te bevestigen: de vanzelfsprekendheid van deze vrijheid lijkt
er te zijn, maar de alertheid die er toch altijd onder zit spreekt die
tegen. En dat is een diepgewortelde alertheid, generatie op generatie
doorgegeven. Zo diep, dat we niet eens meer doorhebben dat ie er zit. Zo
diep, dat kleine incidenten die me overkwamen niet eens door mij zijn
opgemerkt als structureel probleem in onze samenleving. Dit gaat dus wel
degelijk ook over mij.
Het zijn kleine incidenten in
vergelijking met de verhalen die ik lees. Ik registreerde, vergat ze
direct weer en ging door met leven. Maar klein of niet, als tienjarige
in het zwembad een hand in je kruis voelen terwijl je zwemt, dat hoort
niet. Ook niet als het de hand van de rare hortige boerenjongen die niet
helemaal spoort is.
Ik was het alweer vergeten, maar bij het lezen
van alle verhalen herinner ik het me. En daarmee herinner ik me dat ik
toen ontdekt heb dat ik iemand met heel vuil kijken op afstand kan
houden. Ik had hem een knietje moeten geven en dat zou ik ook gedaan
hebben een volgende keer, maar hij keek wel uit.
Dat vuile
kijken dank ik aan mijn ouders. Mijn moeder kan het ook, en mijn vader
heeft me een gezonde dosis weerbaarheid meegegeven met de christelijke
normen en waarden die in ons gezin golden. Ik moest en zou van mezelf
bewijzen dat ik alleen maar dingen deed die ik zelf wilde. Ik had
vriendjes die mijn ouders niet zo leuk vonden, begrijp met terugwerkende
kracht hun bezorgdheid, maar ik hield ze op gepaste afstand en nooit
gebeurde er iets dat ik niet wilde.
Dat mijn vriendinnen tegen
het muurtje van het zwembad met jongens zoenden boeide me niet, ik
fietste weg en liet ze alleen, voelde me de derde in ‘drie is te veel’
en gunde ze hun plezier. Later bleek dat niet zo te zijn, zij deden wel
iets wat ze niet wilden. Had ik dat toen geweten, was ik niet
weggefietst. Alweer een ‘had ik’, een excuus met terugwerkende kracht.
Een excuus naar die vriendinnen, ik had er toen moeten zijn voor ze. Een
excuus en daarmee het bewijs dat de diepgewortelde alertheid nodig was,
nodig is, nodig blijft. Dat vuil kunnen kijken geen overbodige luxe is.
Dat er eerst dingen gebeuren en er dan pas op gereageerd wordt. Door
mij, door anderen, door de samenleving. En dan alleen nog als er
woorden aan gegeven zijn en ze bestaansrecht krijgen. Hoe wrang en zuur
ook, dit is zoals het is. Als je geluk hebt. En dat laatste schuurt, en
niet zo'n beetje ook.
Dat vuile kijken kwam me ook van pas
tijdens een straattheaterfestival, ik zal begin twintig zijn geweest. Ik
leunde met mijn armen op een hek, keek naar een act en begreep maar
niet waarom die man achter me zo aan het duwen was, er was toch plaats
genoeg. Tot ik doorkreeg, naïef als ik was, dat hij helemaal niet in het
straattheater geïnteresseerd was. Ik keek om, keek hem indringend aan
en hij droop af. Als hij dat niet had gedaan zou ik hem en plein public
voor schut gezet hebben. Dat had ik, daar is ie weer, natuurlijk sowieso
moeten doen, maar niet gedaan. Ik herinner me vlekken op mijn jas
waarvan ik pas met terugwerkende kracht begreep hoe die erop kwamen.
Ook herinner ik me een potloodventer, onder de Dordtse brug die ik
altijd overfietste naar de Pedagogische Academie, ik was zeventien,
achttien. Maar ach, dat waren psychisch gestoorde maar ongevaarlijke
gekken, ik maakte me er niet druk om en moest er vooral om lachen.
In die tussenperiode, tot een paar jaar geleden, is mij nooit meer
zoiets overkomen. Niet op mijn opleiding, niet in mijn werk. Of het
moet, herinner ik me bij het teruglezen opeens, die besmuikte brief aan
mij persoonlijk geadresseerd zijn, vol seksisme en spelfouten. Ik zocht
spelers voor de komedie Omhoog die Stok van Hetty Heyting en deze man
had daar zijn eigen fantasieën bij.
Maar goed, nooit meer last
gehad, tot twee jaar geleden dus. Een klusjesman, ‘een kind nog’ (de
term geleend uit een tekst uit A streetcar of was het Antigone, altijd
maar weer die beroepsdeformatie), aardige jongen, goede werker (nu
blijkt zijn werk helemaal niet zo goed te zijn geweest, maar dit
terzijde), mooie donkere stem door de telefoon (weer die
beroepsdeformatie). Tijdens het klussen lucht hij zijn hart over zijn
thuissituatie, iets met een miskraam en inwonen bij zijn schoonfamilie.
En deze jongen, ik zag hem niet eens als man, grijpt me opeens bij mijn
bil als we rond het huis lopen om de dakgoten te inspecteren. Ik negeer
het, loop door en denk pas een paar seconden later, WTF? Dan biedt hij
zijn excuses aan, zichtbaar in de war. Hij komt er bij het weggaan nog
op terug: ik maakte blijkbaar iets in hem los, het was warm weer en hij
begreep ook niet wat hem overkwam.
Ik was vooral verbaasd. Ik
had zijn moeder kunnen zijn. En ik zag er ook de humor van in. Blijkbaar
was ik nu een MILF in een heel rare B-film in de sfeer van ‘kopje
koffie glazenwasser?’ Dat dit mij überhaupt nog overkwam, na tientallen
klusjesmannen in tientallen jaren. In mijn eigen huis….bang was ik niet,
maar bizar vond ik het wel.
Het dilemma, groot woord, maar het
was er, dat me overviel is eigenlijk te zot voor woorden. Ik vond hem
sneu, aandoenlijk, een kind nog dat balanceerde op de rand van de
samenleving. En ik vroeg me serieus af, vertel ik dit of niet, en aan
wie? Laten we hem nog terugkomen, want hij is goed in zijn werk, en ik
gun hem zijn werk, of laat ik hem niet meer binnen? Pas na het er met
anderen over gehad te hebben was mij duidelijk dat ik hem, hoe sneu ook,
niet meer in huis en tuin wilde. En ergens nam ik het mezelf kwalijk
dat ik dat niet ter plekke aan hem duidelijk had gemaakt. Hem geen vuile
blik had gegeven, maar in plaats daarvan een luisterend oor, een
begrijpende blik en slechts een paar woorden die hem duidelijk maakten
dat ie niets meer hoefde te proberen. Want hij was inmiddels geen
onbekende, door de gesprekken die we voerden. En daar zit hem het
dilemma. Gaan we het gesprek aan, of stoppen we het daarmee in de
doofpunt en accepteren we daarmee onuitgesproken dit gedrag. Is het feit
dat ik hem niet meer vraag voor klussen voldoende signaal voor hem?
Precies deze grijze gebieden, die maken het moeilijk en ongrijpbaar.
En daarom ben ik inmiddels overtuigd van het in de openbaarheid brengen
van dit soort verhalen. Van de noodzaak van de #MeToo hype, terwijl ik
daar eerst nog erg sceptisch over was.
Vond ik het eerst nog
incidenten die geen aandacht behoeven, want wat je aandacht geeft groeit
en ik zat er niet mee, nu denk ik daar anders over. Ik merk dat het me
bezighoudt en vragen oproept. Wanneer bagatelliseer ik, wanneer stop ik
iets in de doofpot en wat zijn de gevolgen, houd ik door te zwijgen een
cultuur in stand?
Ik heb bewondering en voel diep respect voor
alle vriendinnen, bekenden en onbekenden die hun verhaal doen. Ik voel
verdriet bij jullie openhartigheid. En kan niet anders dan door het
delen van mijn #MeToo deze beweging proberen voort te stuwen, en
misschien een klein minuscuul steentje in de rivier te zijn.
Want wat je aandacht geeft groeit, en deze positieve kracht heeft die aandacht van ons allemaal meer dan nodig.
Dit verhaal werd langer dan ik dacht, dankjewel voor het uitlezen.