.


.

maandag 26 december 2011

All you need is love




Wat ben ik blij dat je belt. O, wat fijn, het is hier de hele dag al zo stil. Ze zouden me komen helpen maar ik hoor niks of niemand meer op de gang. En nou weet ik niet wat ik moet doen. M’n nachtpon heb ik maar vast uitgetrokken en nou komen ze maar niet. Nee, niemand, helemaal niemand. Vanochtend waren ze zo vroeg en nou zo laat. Hoe kan dat nou? Het is toch een feestdag? Ze geven je een kopje slappe thee en een stuk kerststol en vervolgens laten ze zich niet meer zien. Thee hoort toch in een voorverwarmde theepot te trekken, dat weet jij toch ook? Ja! Onder een theemuts. Eerst de kleur en dan de smaak. Dat zei opoe altijd. Ja, precies!

Dat weet ik wel. Ik wil ook wel op die knop drukken, maar eigenlijk blijf ik net zo lief op m’n kamer. Vorig jaar was meneer Bos er nog, dat was anders. Weet je wat hij toen zei?  ‘Mevrouw, u ziet er altijd zo keurig uit!’ Maar ja, toen kon ik mezelf nog aankleden. Nu moet ik maar afwachten wie me helpt. Soms trekken ze een jurk uit de kast die ik helemaal niet aanwil. Zit ik in de zomer met lange mouwen en in de winter in een zomerjurk. En ik versta ze ook bijna niet, ze spreken zo slecht Nederlands. Dat geeft niet, maar het maakt ’t zo lastig als je om hulp moet vragen.

Ze doen echt hun best wel. En ik doe ook mijn best, echt waar. Maar voor ik hun naam uit kan spreken zijn ze alweer vertrokken. Laatst dacht ik bij mezelf: ‘Ze kunnen ’t hier beter ‘Komen en Gaan’ noemen.’ En toen moest ik er opeens zelf om lachen. Ach ja, je moet er het beste van maken. D’r was er één bij die steeds achter elke zin oma zei. Toen werd ik toch zo boos, ik kon er niets aan doen, het floepte er zomaar uit. ‘Ik ben je oma niet!’ zei ik. Ze dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar ik was bloedserieus. Ze heeft ’t nooit meer gezegd daarna. Maar als die stagiaire, die met die naam, Doenja, soms oma tegen me zegt, dan vind ik dat helemaal niet erg. Gek hè? Ze is Islamitisch, maar daar merk je niks van. Haar echte oma is pas overleden. In Turkije. Dus nu ben ik een beetje haar oma en heb ik een kleinkind dat regelmatig langskomt.

Ja, dat weet ik, je was hier pas nog en toen hebben we m’n kerstjurk uitgehangen. Met de gouden ketting die ik van papa heb gekregen bij ons trouwen. En bij jullie doe ik morgen mijn zwarte jurk aan met dat zilveren kraagje. Met daarop mijn rode broche. Die van tante Sientje, weet je nog? Jullie komen me echt halen toch? Gister zouden ze me komen halen voor de kerstzang. Om vier uur zat ik nog te wachten. Waren ze me vergeten. Ja, jij hebt makkelijk praten daar. Maar je kan toch niet om elk wissewasje op die knop drukken. Alleen bij noodgevallen. Als je bijna dood ligt te gaan, dan kan ‘t.

Jullie gaan al eten? Kan je niet nog heel even blijven praten? Ik moet maar afwachten of ik nog wat krijg. Ja, morgen eet ik bij jullie. Dan zal de tijd wel sneller gaan. Gisteren ben ik maar vroeg naar bed gegaan. Er komt toch nooit niemand meer, dus waarom zou ik opblijven. En als je in je eentje gaat zitten kniezen ga je dood. Ik kon natuurlijk de televisie wel aanzetten. Maar als ik eenmaal in bed lig heb ik geen zin meer om d’r uit te komen. En dan gaan ze zeuren: ‘Het rode lampje mag niet blijven branden hoor mevrouw, want dan kan de televisie ontploffen.’ Alsof ik een klein kind ben. Waarom maken ze dan zo’n lampje, denk ik dan.

Ja, ik hang zo op. Maar ’t is wel jammer van de kerstdienst die op televisie was. Vorig jaar had ik er nog wel heen gekund, naar de Grote Kerk, maar ja, vind maar iemand die er met je heen wil. Jullie bleven ook liever thuis voor de televisie hangen in plaats van met mij op stap te gaan. Jullie denken allemaal dat ik niks meer kan geloof ik. Maar toen kon ik nog veel meer dan nu. Het had nog best gekund, maar jullie gunnen een mens niks meer tegenwoordig. Iedere dag kan de laatste zijn, kijk maar naar meneer Bos. Maar daar staan jullie niet bij stil. Maar goed, toen heb ik ook maar naar All you need is love gekeken. Die mensen die in de sneeuw helemaal naar het buitenland gingen om iemand op te halen. Vals sentiment was ‘t, dat weet ik ook wel. Maar toch heb ik mee zitten grienen. Nee, de televisie kan maar beter uit staan. Dan maar geen kerstdienst.

Ben je er nog?

Ben ik weer te lastig zeker. Moet ik maar ophangen dan? Als je geen zin hebt om me morgen te komen halen moet je ’t maar zeggen hoor! Want als ’t tegen heug en meug moet hoeft ’t van mij niet. Hang nou maar snel op, anders word je eten koud. Ik heb nog een stukje stol dus omkomen van de honger zal ik niet.

Waarom zeg je nou niks meer?

Toe nou, zo bedoel ik het niet. Ik zou alleen ook zo graag bij jullie zijn nu. ’t Is tenslotte niet elke dag kerstmis. Ja, dat snap ik wel, dat snap ik heus wel. ’t Is al goed, ik hoor al iemand op de gang. En als ze voorbij lopen druk ik op die knop. Ja, ik druk nu, hoor maar. Zo goed?  Nee, hang nou maar op, ’t Geeft niet, ’t is al over. Tot morgen dan hè? En een fijne kerst ja. Ja, eet smakelijk, jullie ook. Ja. Nee, echt niet. Ja. Dat is goed. Ja. Dag hoor. Daag. Dag Robert.




zaterdag 3 december 2011

terwijl hij zich aankleedt en ik mij uit

.


hij kan maar tot half één en ik vanaf
dus terwijl hij zich aankleedt en ik mij uit
bespreken we de laatste wetenswaardigheden
over mijn auto die vandaag ingeruild wordt
zijn sokken aan, de mijne uit
over zijn auto die weer lekt
mijn sokken in mijn schoenen en de zijne
aan zijn voeten
over het werk spreken we dit keer niet
mijn handdoek uit mijn tas, de zijne in de zijne
misschien dat we elkaar morgen nog treffen
same time, same place
en anders bellen we nog wel


.

woensdag 2 november 2011

Geweten

.

Ik weet nog dat, toen mijn oma haar laatste adem uitblies
-er zijn geen andere woorden voor, ze blies haar laatste adem uit-
iedereen voor de formaliteiten direct de ziekenhuiskamer uitging.
Ik bleef bij haar, hielp met wassen, vouwde haar handen.

Toen mijn schoonvader overleden was en wij de woonkamer inkwamen
lag hij daar alleen, niemand wilde bij hem zijn, wachtte liever in de keuken
op de mannen die hem in de lijkenzak af zouden voeren.

Ik bleef bij hem en kuste, voor het eerst in ons leven, zijn voorhoofd.
Toen hij de zak in moest werden zijn toch al broze botten gebroken.
De foetushouding waarin hij stierf paste niet in de formaliteiten.

Nog weer later was mijn schoonmoeder haar kunstgebit kwijt.
Het bleek dat zij het meegegeven had aan de mannen met zak.
Later werd het bij haar terugbezorgd. Ze heeft nooit geweten
dat haar gebit in de mond van haar dode man zat. Het paste niet.



.

woensdag 19 oktober 2011

verre van


.

zeg me, hoe ver wilde je
fietsen om de zon te bereiken
gras aan de overkant te zien groeien

was aan de molen te zien hangen
terwijl Don Quichot zich in de verte
een ongeluk vocht

zeg me, waar is de einder gebleven
die je verder bracht dan jouw moeder
zich ooit wensen zou

de hansoppen die zij ophing  zijn versleten
terwijl ze nooit met zoveel liefde
niet meer zijn gebruikt

ademwolken zweven boven gras, zon
licht breekt, wieken delen lucht in
vieren, slaan een kruis




.

maandag 3 oktober 2011

saudade pur sang

.














.



een zomerdag in april is anders dan een zomerdag in oktober
een zomerdag in oktober heeft niets, maar dan ook niets
van een belofte in zich

een zomerdag in oktober is alleen een terugverlangen naar
een zomerdag in april met niets, maar dan ook niets
dan een belofte in zich





(foto: Danny Bliek)


.

vrijdag 26 augustus 2011

weer licht

.





.
eenentwintig, tweeëntwintig, drieën…
het dondert, op nog geen kilometer
hiervandaan

door het dakraam sijpelen druppels
waar het lekt blijft vooralsnog
een raadsel

de nacht alweer gebroken door
monotoon shovelgebrom
mannen in de vroege morgen

die op gedempte toon
wilgentenen aaneenvlechten
tot woorden die mij wel willen

bereiken, maar blijven steken
op nog geen kilometer
hiervandaan




.

zaterdag 6 augustus 2011

tegen het vergeten


.
nu het eindelijk regent
is er een goed excuus nodig
om naar buiten te gaan

terwijl de dingen die gedaan
hadden kunnen worden, toen
de zon uitbundig scheen

zij liggen daar morgen ook, weer
of geen weer, als weer
gekeerde als

nog steeds te wachten

.








.











.

maandag 25 juli 2011

Soms kom je terug















Soms kom je terug van weggeweest en is alles nog steeds hetzelfde.
Heel soms is je wereld zonder jou volledig doorgedraaid en op zijn kop gezet.
Je komt terug en het blijkt. Heel soms is nu. Nu zal niet meer hetzelfde zijn.



I.M. Mara
september 1992 (13-10-1992) Tunesie - 18-juli 2011 (9-7-2011) Barendrecht//Terschelling

vrijdag 24 juni 2011

foutmelding

.




je hebt mijn bericht
niet gekregen, ik heb het
niet eens geprobeerd

mosterd is niet wezenlijk
anders als stilte na storm



.

.

zondag 12 juni 2011

Op leven na

.

Je klimt omhoog langs dubbelglas. Straks lig je
naast haar, op de rug. Haar poten gestrekt,
het zesde spoorloos. Toch loop je van haar weg.
Halverwege val je, maar je wilt nog niet omlaag.

In allerhoogste vleugelkunst stel jij
de grote val nog even uit, tot aan de plint.
En kijk. De wereld ziet er van boven af
niet eens zo heel erg anders uit. Je gaat.

Terug naar haar in vrije val. Zo breng je alles naar
een nieuw begin. Het lopen lukt. Vergeten is de weg
hiervoor. Herhaal het. Leven, lopen, vliegen. Vallen.
Leef, loop, vlieg, val. Loop, vlieg, val. Loop. Hoop.

Niet laten varen nu, het gaat alleen maar trager.
Je spartelt op de rug, je wentelt om en om en om.
Je achterpoten sleep je mee. Vleugellamme
martelgang of ellenlange lijdensweg. Het is.

Om. Het even. Om. Niet te lang bij stil te staan. Vallen
dient zich alweer aan, niet diep dit keer, maar toch.
Nu je lijf geknakt is, is wat je rest, op allerlaatste kracht
een woordloos strijden tussen overgave en verzet.

Gekronkel. Gespartel. Gezoem. Stilte.
Foetushouding. Vleugelspasmes. Voelsprietreflexen.
Het vliegen en de vlucht voorbij. Het is volbracht.
Of nee, het is nog niet volbracht. Een vleugje.

Adem als zachte wind. Verschil niet zichtbaar,
voelbaar alleen voor haar die leven ziet
in deze dodenmars. Gekeerd tot diepe buiging
voor wat nu eenmaal leven was.



.











.


27-04-2011/10-06-2011

vrijdag 10 juni 2011

niets er tussenin

.













.


het is het leven tegen de bierkaai
met af en toe een goede pint
blond en schuimbekkend

als er weer eens teveel geleefd
te veel gedood moet worden
op die verdomd dunne lijn
tussen leven en geleefd
doden en gedood

met niets er tussenin
dat telt of rest, dan blond
en schuimbekkend knokken
als de dood tegen de bierkaai


   
   

.
11-04-2011

woensdag 8 juni 2011

hou mijn hart vast

.











.



     hou mijn hart vast
     koester het, verwarm het
     laat het teder, langzaam
     sterven

     haal de woorden
     uit mijn mond en maak ze
     maar niet mooier dan
     ze zijn


.


zaterdag 30 april 2011

Jaardag

.



















Als de vlaggen wapperen
En de fanfares spelen
Herinner ik mij niet

Het geluid van scooters
Zonder uitlaat, loeihard

Om vijf uur ‘s ochtends
Razend door de straten

Of het zonder jas naar buiten
Op het stille schoolplein

Voor de deur het uitzicht
Op de oude klokketoren

Ik herinner mij niet
De stijfgestreken oranjestrikken
In mijn gepijpekrulde haren

Of de volgekrijte straatsteentegels
In roodwitblauw ikhouvanjou

Nee, ik herinner me
Het zojuist gekregen boek

Waarin ik op mijn tiende
Alleen op de wereld
Voorgoed wilde verdwijnen



woensdag 23 maart 2011

Fotoverslag van een kippenleven






























Vond vandaag een van de twee kippen dood in de tuin.
Met als afscheidscadeautje twee eitjes, de eerste twee van deze lente.

Van De Haan Die Kraaien Wilde Leren














Er waren eens acht kuikens die samen waren uitgebroed. Niet door hun moeder maar door een broedmachine. Direct na hun geboorte verhuisden zij naar een kippenhok met daarin een klein warm licht dat dienst deed als surrogaatmoeder. Hoewel de nachten erg koud waren was het een fijn nest. Als de lamp niet genoeg warmte gaf was de warme zekerheid van de anderen voldoende om te kunnen slapen, eten en groeien. Dicht tegen elkaar konden de kleintjes de hele wereld aan.


Na een paar weken werd het hok verplaatst naar de tuin. De surrogaatwarmte leek niet meer nodig. Het hok was nu het enige vertrouwde, al leek het of het steeds kleiner en kleiner werd. De wereld werd te vol, het leven te moeilijk en wat ooit zo vanzelfsprekend was werd nu een wankel evenwicht. Er kwam steeds meer ruzie, gekakel en gekift en na het eerste gevecht was de maat vol. Vier van de vijf broertjes werden weggehaald. De kippen werden groter en groter, de haan werd mooier en mooier en het leven was goed. Zijn gekraai echter leek nergens op, het was het lelijkste kukeleku dat in de wijde omgeving te horen was. De haan zocht de meest onmogelijke tijdstippen uit om te oefenen. Alleen ’s ochtends was hij heel even stil. Dan luisterde hij goed naar de andere hanen, die heel in de verte ook hun best deden om gehoord te worden. Op die momenten dacht hij aan zijn broers en wenste dat die nog bij hem waren. Vooral toen het deurtje van het hok open ging en open bleef, zodat ze door de aarde konden wroeten en in de bomen op stok gingen. Het ware leven begon.

Op een dag als alle andere dagen (ze waren gezellig aan het scharrelen, de merel floot alsof haar leven er van af hing en de duiven pikten ook een graantje mee), hoorden ze een angstaanjagend geluid. Het geluid kwam van twee kanten en hield maar niet op. De haan werd onrustig. Hij wilde zijn kippen verdedigen en kraaide er op los. Nog nooit in zijn leven had hij zo hard en zo overtuigend gekraaid. Het hielp niet en maakte het gevaar alleen maar groter en groter. Hoe het precies gebeurde zag niemand, maar opeens kwam hij terecht in een bek met vlijmscherpe tanden. De haan vocht voor zijn leven, de kippen keken ontredderd toe. Er was niets wat ze konden doen. Een tweede aanval werd ingezet en de hennen renden als kippen zonder kop voor hun leven. De levenloze haan werd als oud vuil achtergelaten, de over het erf rennende hennen waren een spannender doelwit. De haan keek nog even op en zag dat het goed was. Zijn hennen waren gevlucht en het licht viel uit zijn ogen. Zo zag hij godzijdank niet dat niemand het hulpgeroep hoorde of het naderend onheil kon voorkomen. Ook heeft hij niet meer gezien dat één van zijn drie hennen als prooi werd meegesleurd, het erf af, een spoor van dwarrelende veren achterlatend. Dat de tweede hen uit de bek werd gered en met manke poot en vleugel in het vertrouwde hok werd gelegd was niet meer dan een wrange verzachting voor wat had kunnen zijn.

Later die dag stopte er een statige, zwartgrijze begrafenisauto op het erf. De schemering versterkte de nevel van onwerkelijkheid waarin de tuin gehuld leek. De hen werd uit de wagen gedragen en met de haan, die haar zo moedig met zijn leven verdedigd had, in de tuin begraven. Dicht tegen elkaar aan, alsof de warmte van de lamp nog voelbaar was. De derde hen bleef uren spoorloos. Zij was gevlucht in sprookjes van wolven en geitjes. Pas ‘s avonds laat kwam zij schuchter uit de dichtstbebladerde klok tevoorschijn. Vanaf dat moment wilde zij niets liever dan dicht tegen haar gewonde zus zitten. Zij was het die haar warm hield als het ’s nachts koud was. En zij was het ook die haar zusje steeds weer voordeed hoe te leven, hoe te dromen en in sprookjes te geloven.

En soms, heel soms, is er ’s ochtends vroeg in de verte een vals gekraai te horen van een haan die aan het oefenen is. En voor wie echt goed luistert en echt heel stil is, klinkt er niet één, maar vijf keer een heel zacht kukeleku. En op zo’n ochtend liggen er in de tuin, onder de dichtbebladerde bomen, twee kleine, nog warme, lichtbruine eitjes. Het ware leven, van voor af aan.








Zie ook: Fotoverslag van een kippenleven
15-03-2008/ bew. 1e paasdag 04-04-2010

donderdag 3 maart 2011

Catharsis

.









Niet alle overeenkomsten met de werkelijkheid
berusten op louter toeval, het lezen van kleine
lettertjes had dat niet kunnen voorkomen.

Al is het verhaal zo niet gebeurd, de woorden
leiden hun eigen leven, de verbanden rukken
zich los van wonden, nauwelijks geheeld alweer
vergeten, vervangen en herschreven. En zo

blijft staan wat van belang is, blijft liggen wat
nog wachten kan, blijft overeind wat op eigen
benen kan bestaan. Blijft geloof, blijft hoop, blijft
ook de grootste van de drie. Ze blijft en komt,
al is het onbenoemd afwezig, louterend overeen.






.

dinsdag 1 maart 2011

Lieffy, geen probleem

.




Ik trouw nog liever dan dat ik terug ga. In mijn buik groeit een kind. Daar ga ik voor zorgen. Al gaan ze allemaal zeggen dat ik dat niet kan, ik weet zeker dat ik het wel kan. Toen ik vorige keer zei dat ik zo graag een kind wilde werd ik helemaal gestoord van het gezeur. Over dat ik niet kan weten hoe het moet omdat er voor mij ook nooit gezorgd is. Maar daardoor weet ik juist heel erg goed wat ik gemist heb! Zoals bijvoorbeeld Lieffy, dat vind ik zo’n schattig woordje. Dat heb ik gemist. En Skatty. Al die lieve woordjes ga ik tegen mijn kinderen zeggen. En ik ga ze snoep geven. Als ze willen snoepen krijgen ze snoep. Maar alleen als ze daarna een appel eten. Van de kinderbijslag koop ik iedere maand nieuwe kleren. En de nieuwste Nike Air Max, die krijgen ze ook. Dat geld ga ik echt niet voor mezelf houden hoor. Ik ga ze verwennen en geef ze alles wat ze willen. Als het een jongetje wordt noem ik het Mo. En een meisje noem ik Fadoua. Of Kyra.

Over twee maanden en twaalf dagen vertel ik het aan Samir. Dan ben ik bijna achttien en gaan we trouwen. Je weet toch. Eerder vertel ik het niet want dan zegt ie misschien wel dat ik het weg moet laten halen. Als het al een paar maanden in mijn buik zit kan dat niet meer. Daar heb ik echt goed over nagedacht. Aan mijn pa en ma heb ik het ook niet verteld. Mijn moeder kan het toch niks schelen en mijn vader wil ik geen verdriet doen. Mijn stiefma heeft me wel gewaarschuwd. Steeds als ik haar vertelde dat ik weer een vriendje had zei ze: ‘Je kijkt toch wel uit hè?’ En dan zei ik steeds: 'Ja duh! Ik ben niet gek, ik wil eerst nog een paar jaar chillen.' Ik wil haar niet teleurstellen snap je. Maar waarom zou ik wachten, ik wil het nu en ik weet zeker dat ik het kan. Beter dan mijn eigen moeder. Mijn tante vroeg pas of ik in verwachting was. En dat ik het als eerste aan haar moest vertellen omdat er dan altijd wel een oplossing zou zijn. Toen had ik het bijna verteld. Maar als ik het haar zou vertellen zou iedereen zich er mee gaan bemoeien. Dat wil ik dus niet en daarom heb ik vorige week al mijn kleren gepakt en ben ik weggegaan. Midden in de nacht. Onder m’n kussen heb ik een brief gelegd. Nu ben ik ondergedoken en moet ik zorgen dat ze me niet vinden. Ze weten niet hoe het is als je altijd maar moet doen wat anderen zeggen. Ik bepaal zelf wat ik doe. Ja toch? Het is mijn leven en daar heeft niemand wat over te beslissen. Als de baby er is ga ik weer naar ze toe en dan zien ze het vanzelf. Als ik het dan vraag helpen ze me, zeker weten. Mijn pa doet dat wel, die helpt me altijd.

Het liefst zou ik mijn pa willen bellen of mailen om te zeggen dat ie zich geen zorgen hoeft te maken. Ik moet mezelf echt tegenhouden om het niet te doen, want als ze me vinden, dat wil ik echt niet. Samir heeft gezegd dat ik niet al die tijd bij zijn familie kan wonen en dat snap ik wel. Ze wonen in een kamp vlakbij het station en het is er eigenlijk al te vol. Als we getrouwd zijn kunnen we samen een huis of een kamer huren. Maar nu moet ik nog even voor mezelf zorgen. Mijn beste vriendin zegt dat ik een dom wijf ben. Ze heeft me op MSN geblokt omdat ik volgens haar niet naar d’r geluisterd heb. Maar dat haar vriendje haar heeft laten zitten toen ze zwanger was, daar kan ik toch niets aan doen. Over een maand is ze moeder en alleen, eigen schuld. Had ze maar beter na moeten denken. Ik wil er best wel bij zijn als het geboren wordt, maar dan moet ze me niet blokken.

Gelukkig ben ik niet alleen als het kindje geboren wordt. Samir wilde al met me trouwen toen we een week met elkaar gingen en hij heeft ook tegen me gezegd dat hij heel veel kinderen wil. Jongens. Ik vind jongens ook leuk. Ik denk dat ik ook liever eerst een jongetje wil en dan volgend jaar een meisje. Dan heeft ze een oudere broer en dat is later leuk. Als het kindje wordt geboren ben ik achttien jaar, vier maanden en tien dagen. Niemand kan me dan meer wat maken. Daar heb ik echt goed over nagedacht. Ik ben niet goed in rekenen, maar dit heb ik wel tig keer nagerekend. Nu moet ik er eerst voor zorgen dat ze me niet vinden. Ik ben op zoek naar plekken om even te wonen. Bij m’n vriendin kan nu niet en vanavond moet ik hier weg zijn. Als de politie me komt zoeken hebben ze hier een probleem zegt Samir. Dat wil ik niet. Ik wil geen probleem zijn. Mijn hele leven was ik een probleem, dat wil ik echt niet meer. Ik wil alleen maar doen wat ik zelf wil.


foto via internet, fotograaf onbekend

08-11-25

Te lezen als tweeluik met Enkele reis

maandag 28 februari 2011

Enkele reis

.



Ze ligt boven in mijn bed. Het is al ver na twaalven, ver na middernacht. Ik heb een warme kruik in het bed gelegd, haar toegedekt en de deur op een kier gelaten. Ik hoor haar ademhaling, ze slaapt. Nu moet ik doen wat ik moet doen. Ik ben alleen maar haar vader. Alleen maar. Geen gezag, alleen maar haar vader. Verdomme.

Ik sta op en zet haar vuile bord op het aanrecht. Het roze bord van lang geleden, het bord met aan de rand het ontbrekende stukje glazuur, het bord met het begin van de barst die steeds iets groter wordt. Ik pak mijn glas van tafel, bier uit de koelkast. Ik moet iets doen, iets om handen hebben. Tot rust komen. En ik moet handelen volgens de wet.

Ik weet het, er zit een knop op het toestel, de afstandsbediening ligt binnen handbereik. Maar ik moet keer op keer de werkelijkheid op het scherm zien verschijnen. De televisie braakt nog steeds de herhaling van het acht uur journaal uit, de woonkamer in, onverbiddelijk. Vraagt mijn aandacht voor het volgende.

Kramp. In mijn maag, in mijn darmen. Het eten dat ik niet op heb wil er uit. Het kan niet en toch is het zo. Ik kots tot het gal mijn keel zuur en rauw maakt. Steek mijn vingers diep in mijn keel.

De vingertoppen die haar heel zachtjes over haar voorhoofd streelden. Iedere avond weer, het was de enige manier om haar te laten slapen. Ook vanavond. Haar wenkbrauwen ontspanden, ik keek naar de doorgelopen zwarte strepen onder haar ogen, zag haar doorschijnende grauwe huid en kon niets anders doen dan blijven zitten, blijven kijken.

De telefoon ligt op tafel, naast de afstandsbediening van de televisie. Haar jas hangt over de stoel. Wat ooit wit was, ziet er nu vaal en versleten uit. Rafels, gaten, aangekoekt vuil, bloed en andere niet thuis te brengen vlekken. Die ik niet wil zien. Waar ik niets van wil weten.

Ik heb haar beloofd niet te bellen. Het was de enige manier om haar hier te houden, te laten slapen, te laten eten. Op haar hand staat een telefoonnummer, ik heb het uit mijn hoofd geleerd en later opgeschreven. Haar jaszakken heb ik doorzocht. Ik vond twee treinkaartjes, vanochtend afgestempeld. Enkele reis van daar naar hier. Pas in de nacht stond ze op de stoep. Wat is er in die tussentijd gebeurd?

De televisie brengt me opnieuw bij het einde van het nieuws. Dwingt me opnieuw om te kijken. Vannacht gaat het nog steeds regenen en er wordt opnieuw om mijn aandacht voor het volgende gevraagd. Wie informatie heeft wordt verzocht contact op te nemen. Op de foto zitten de zwarte randjes nog keurig getekend onder haar ogen. De huid is net zo grauw als het weer. Ze is na haar verlof niet teruggekeerd. Er wordt gevreesd voor een misdrijf.

Ik moet contact opnemen. Het nummer ken ik uit mijn hoofd. Ik moet vertellen wat er gebeurd is. Over haar schim voor het raam. Over de schaduw die maakte dat de onzekerheid veranderde in opluchting. Ze is heelhuids hier gekomen en ze leeft. Hier is ze veilig. Ze ligt in bed, heeft gegeten en gedoucht. Meer dan dat heeft ze niet nodig. Voor nu is het goed. Maar ze hoort hier niet. Ik moet mensen op de hoogte stellen. Ik moet, ik moet, ik moet. Altijd weer moet ik. Contact opnemen met de mensen die mij de hele avond al bellen. Ik moet de bezorgdheid weg nemen. Bij de groepsleiding, de politie. En bij de vrouw die ze nooit meer wil zien. Haar moeder.

Ik denk aan de afgelopen jaren, beelden dringen zich aan me op, vermengen zich met die van het journaal. Hoe kan het dat het kleine meisje dat ik in slaap streelde niet meer door mij beschermd kan worden? Hoe kan het dat iets uit je handen glipt, heel langzaam, onmerkbaar, tot het opeens in stukken uiteen valt? Ik zie weer de vreemde jongens met wie ik haar na een zoektocht midden in de nacht op straat vond.

De telefoon gaat over. Vijf keer, zes keer, tien keer. Ik neem niet op. Ik kan het niet. Niet nu. Ik kan haar niet op laten halen. Haar geboeid in een geblindeerd politiebusje zien stappen. Laten terugbrengen naar haar cel. Haar opnieuw laten wachten op hulp. Wat is dat verdomme voor bescherming. Ik zie met eigen ogen hoe ze vermagert, versombert. Ik denk aan de ontelbare keren die ik op bezoek ging. Iedere week weer. Als enige. Aan het schuldgevoel dat maar niet wilde verdwijnen. Na ieder bezoekuur erger, groter, heftiger werd.

Opnieuw de telefoon. In het scherm zie ik het nummer dat ik zojuist uit mijn hoofd geleerd heb. Ik neem op. Hij vraagt naar haar. Haar ex. Nota bene ontmoet in de jeugdinrichting. De klootzak vraagt naar haar. Wat een lef. Ik zeg hem dat ik niet weet waar ze is. Dat hij mij moet bellen als hij meer weet. Probeer rustig te blijven, tijd te rekken, hem uit te horen. If you can’t beat them…..Hij zegt dat hij haar vandaag niet gezien heeft. Ik weet verdomme dat het niet waar is. Dat hij haar de afgelopen weken bedreigd heeft. Dat hij haar zou vermoorden en haar vel op zijn huid zou laten tatoeëren als ze hem liet zitten. Ik hang op. Mijn hele lijf trilt. Ik moet haar beschermen. Ik moet.

Het wordt al bijna licht. Ik had haar wakker kunnen laten worden van de regen die op het dakraam klettert. Ze had zich nog even thuis kunnen voelen, veilig kunnen wanen. Ik doe de gordijnen open. De televisie laat haar ogen voor de laatste keer in het nog donkere raam weerspiegelen. Daar doorheen de beelden die zich zojuist voor mijn ogen hebben afgespeeld. Ik zie het politiebusje de straat uit rijden. Op de keukenvloer liggen roze scherven glazuur.


31-10-2008

Te lezen als tweeluik met Lieffy, geen probleem










zaterdag 19 februari 2011

klein requiem, troost mij






 












schraal is de wind die het blad draagt
naar oneindigheid, schraal is de wond
in het lijf van de woerd in gras verborgen

schraal is ook het requiem dat schuurt
langs de huid die de aanraking mist

schraal de keel die niet meer spreken kan
schraal de tot leven gewekte onwetendheid
schraal de woorden die niet vangen kunnen

schraal het uiteindelijke, schraal het onlos
makelijke, schraal het onthechte, schraal
het dode dat uit mij verdwenen is

schraal mij, verlos mij, van u is het



herzien: 31-10-2011





eerdere versie:
schraal is de wind die het blad draagt
naar oneindigheid schraal is de wond
in het lijf van de woerd in gras verborgen
schraal is ook het requiem dat schuurt
langs de huid die de aanraking mist
schraal de keel die niet meer spreken kan
schraal de tot leven gewekte onwetendheid
schraal de woorden die niet vangen kunnen
schraal het uiteindelijke schraal het onlos
makelijke schraal het onthechte schraal
het dode wat uit mij verdwenen is
verlos mij van u is het










































 






woensdag 9 februari 2011

A J R E 3 7 8

.

verloop van tijd went
het is als de kamer
te klein om alleen te zijn

als de vreemde, uniforme geur
van gemerkte initialen A J
brandend in de nek R E
of boven de stuit 3 7 8

als de ongesloten deur, waarachter
onverwerkte idealen zwijgzaam huizen
waardoor men binnenkomt
doch nooit meer thuis

stapvoets nadert het einde
tijd speelt geen rol
onsterfelijkheid even min



maandag 7 februari 2011

five minutes (vertaling van vijf minuten)



I hear your voice, surprisingly loud
clear, distinct, I see your room
the bookshelves behind you

I see your full smile breaking through
hear the lines you put into verse
read the desperation in your

life, straight
through the barricades

a click and you are gone
I scroll through the images I recorded
onto my retina, and see

how you are left on your own and we
applaud you in the auditorium
how tonight you try the same as I

to think life back
into existence




Translation: Willem Groenewegen
 http://www.willem-groenewegen.nl/

Met dank aan Christine de Vos voor het aanzetten tot

zaterdag 22 januari 2011

vijf minuten

.

ik hoor je stem, onverwacht luid,
helder, duidelijk, ik zie je kamer,
achter je de boekenplanken

ik zie je volle lach die doorbreekt,
hoor de regels die je dichtte,
lees de wanhoop in je

leven, dwars
door de blokkades heen

een klik en jij verdwijnt
ik scroll de beelden die ik filmde
op mijn netvlies door, en zie

hoe jij alleen achterblijft en wij
in het theater voor je klappen
hoe jij vanavond net als ik

het leven probeert
terug te denken



n.a.v. het optreden van Abeer Abiad (Palestina/Gaza) via Skype
op Woorden voor Gaza, 20-01-2011












Hieronder haar gedicht:
Verbannen vaderlandsliefdeGedicht van Abeer Abiad (vertaald door Fouad el Haji)

Waarom blijven wij al zolang in ballingschap en bezitten wij huis noch haard
Waarom ontbeer ik dit alles en leef ik op de kruimels van ballingschap
Ik werk ‘s- middag s in een broodfabriek en ‘s-morgens in een kolenmijn
Tussen beide slijt ik mijn dagen, dagen zonder daglicht
Ik zie zon- noch maanlicht

Ik verlang met heel m’n hart naar een vrije dag, o als dat toch zou kunnen
De gedachte aan twee dagen vrij brengt zelfs de hele wereld tot leven
Al ligt er ‘s-avonds waarschijnlijk geen brood op de plank
Wat is armoede ondraaglijk en wat is ballingschap ontluisterend
Mijn vermoeidheid, mijn pijn en mijn verdriet is een geheim dat ik enkel met mezelf deel

Je zou bijna vergeten dat ik in eigen land verbannen ben, verbannen in Arabisch land
Een land dat de spiegel van mijn ziel is en dat vaderlandsliefde vergeten is
n Land dat vergeten is dat ik als burger van Arabisch land als banneling in eigen land leef
n Land dat de vaderlandsliefde heeft verbannen

De hemel boven mij weent van verdriet om mijn woorden
Nee, hemel, ween niet. Volstaat het niet dat de hele wereld al verdrietig is?
Bedaar, amberkleurige aarde om ons heen, treurt niet
Want ik zal me kranig houden, ook in ballingschap
Ademhalen is voor mij genoeg. Zolang m’n hart klopt, koester ik de hoop

Excuseert u mij geachte lezer, wanneer in mijn woorden droefenis doorklinkt
Want nog droeviger dan dat is mijn bestaan als banneling in eigen land
n Land dat de spiegel van m’n ziel is
n land dat vaderlandsliefde is vergeten en dat zelfs mij is vergeten


Heb ik niet ’t volste recht om te zeggen dat het de vaderlandsliefde heeft verbannen?

dinsdag 18 januari 2011

nee, een melkboer heb ik niet

.










zelfs een bakker aan huis niet
en ook geen glazenwasser, alleen
een schoorsteenveger, maar
die is dit jaar al langs geweest

de verwarmingsmonteur
laat het al maanden afweten
en mijn warmwaterzak is lekker
dan lekker is, toch valt het

met de kou nog reuze mee


.