.


.

woensdag 23 maart 2011

Fotoverslag van een kippenleven






























Vond vandaag een van de twee kippen dood in de tuin.
Met als afscheidscadeautje twee eitjes, de eerste twee van deze lente.

Van De Haan Die Kraaien Wilde Leren














Er waren eens acht kuikens die samen waren uitgebroed. Niet door hun moeder maar door een broedmachine. Direct na hun geboorte verhuisden zij naar een kippenhok met daarin een klein warm licht dat dienst deed als surrogaatmoeder. Hoewel de nachten erg koud waren was het een fijn nest. Als de lamp niet genoeg warmte gaf was de warme zekerheid van de anderen voldoende om te kunnen slapen, eten en groeien. Dicht tegen elkaar konden de kleintjes de hele wereld aan.


Na een paar weken werd het hok verplaatst naar de tuin. De surrogaatwarmte leek niet meer nodig. Het hok was nu het enige vertrouwde, al leek het of het steeds kleiner en kleiner werd. De wereld werd te vol, het leven te moeilijk en wat ooit zo vanzelfsprekend was werd nu een wankel evenwicht. Er kwam steeds meer ruzie, gekakel en gekift en na het eerste gevecht was de maat vol. Vier van de vijf broertjes werden weggehaald. De kippen werden groter en groter, de haan werd mooier en mooier en het leven was goed. Zijn gekraai echter leek nergens op, het was het lelijkste kukeleku dat in de wijde omgeving te horen was. De haan zocht de meest onmogelijke tijdstippen uit om te oefenen. Alleen ’s ochtends was hij heel even stil. Dan luisterde hij goed naar de andere hanen, die heel in de verte ook hun best deden om gehoord te worden. Op die momenten dacht hij aan zijn broers en wenste dat die nog bij hem waren. Vooral toen het deurtje van het hok open ging en open bleef, zodat ze door de aarde konden wroeten en in de bomen op stok gingen. Het ware leven begon.

Op een dag als alle andere dagen (ze waren gezellig aan het scharrelen, de merel floot alsof haar leven er van af hing en de duiven pikten ook een graantje mee), hoorden ze een angstaanjagend geluid. Het geluid kwam van twee kanten en hield maar niet op. De haan werd onrustig. Hij wilde zijn kippen verdedigen en kraaide er op los. Nog nooit in zijn leven had hij zo hard en zo overtuigend gekraaid. Het hielp niet en maakte het gevaar alleen maar groter en groter. Hoe het precies gebeurde zag niemand, maar opeens kwam hij terecht in een bek met vlijmscherpe tanden. De haan vocht voor zijn leven, de kippen keken ontredderd toe. Er was niets wat ze konden doen. Een tweede aanval werd ingezet en de hennen renden als kippen zonder kop voor hun leven. De levenloze haan werd als oud vuil achtergelaten, de over het erf rennende hennen waren een spannender doelwit. De haan keek nog even op en zag dat het goed was. Zijn hennen waren gevlucht en het licht viel uit zijn ogen. Zo zag hij godzijdank niet dat niemand het hulpgeroep hoorde of het naderend onheil kon voorkomen. Ook heeft hij niet meer gezien dat één van zijn drie hennen als prooi werd meegesleurd, het erf af, een spoor van dwarrelende veren achterlatend. Dat de tweede hen uit de bek werd gered en met manke poot en vleugel in het vertrouwde hok werd gelegd was niet meer dan een wrange verzachting voor wat had kunnen zijn.

Later die dag stopte er een statige, zwartgrijze begrafenisauto op het erf. De schemering versterkte de nevel van onwerkelijkheid waarin de tuin gehuld leek. De hen werd uit de wagen gedragen en met de haan, die haar zo moedig met zijn leven verdedigd had, in de tuin begraven. Dicht tegen elkaar aan, alsof de warmte van de lamp nog voelbaar was. De derde hen bleef uren spoorloos. Zij was gevlucht in sprookjes van wolven en geitjes. Pas ‘s avonds laat kwam zij schuchter uit de dichtstbebladerde klok tevoorschijn. Vanaf dat moment wilde zij niets liever dan dicht tegen haar gewonde zus zitten. Zij was het die haar warm hield als het ’s nachts koud was. En zij was het ook die haar zusje steeds weer voordeed hoe te leven, hoe te dromen en in sprookjes te geloven.

En soms, heel soms, is er ’s ochtends vroeg in de verte een vals gekraai te horen van een haan die aan het oefenen is. En voor wie echt goed luistert en echt heel stil is, klinkt er niet één, maar vijf keer een heel zacht kukeleku. En op zo’n ochtend liggen er in de tuin, onder de dichtbebladerde bomen, twee kleine, nog warme, lichtbruine eitjes. Het ware leven, van voor af aan.








Zie ook: Fotoverslag van een kippenleven
15-03-2008/ bew. 1e paasdag 04-04-2010

donderdag 3 maart 2011

Catharsis

.









Niet alle overeenkomsten met de werkelijkheid
berusten op louter toeval, het lezen van kleine
lettertjes had dat niet kunnen voorkomen.

Al is het verhaal zo niet gebeurd, de woorden
leiden hun eigen leven, de verbanden rukken
zich los van wonden, nauwelijks geheeld alweer
vergeten, vervangen en herschreven. En zo

blijft staan wat van belang is, blijft liggen wat
nog wachten kan, blijft overeind wat op eigen
benen kan bestaan. Blijft geloof, blijft hoop, blijft
ook de grootste van de drie. Ze blijft en komt,
al is het onbenoemd afwezig, louterend overeen.






.

dinsdag 1 maart 2011

Lieffy, geen probleem

.




Ik trouw nog liever dan dat ik terug ga. In mijn buik groeit een kind. Daar ga ik voor zorgen. Al gaan ze allemaal zeggen dat ik dat niet kan, ik weet zeker dat ik het wel kan. Toen ik vorige keer zei dat ik zo graag een kind wilde werd ik helemaal gestoord van het gezeur. Over dat ik niet kan weten hoe het moet omdat er voor mij ook nooit gezorgd is. Maar daardoor weet ik juist heel erg goed wat ik gemist heb! Zoals bijvoorbeeld Lieffy, dat vind ik zo’n schattig woordje. Dat heb ik gemist. En Skatty. Al die lieve woordjes ga ik tegen mijn kinderen zeggen. En ik ga ze snoep geven. Als ze willen snoepen krijgen ze snoep. Maar alleen als ze daarna een appel eten. Van de kinderbijslag koop ik iedere maand nieuwe kleren. En de nieuwste Nike Air Max, die krijgen ze ook. Dat geld ga ik echt niet voor mezelf houden hoor. Ik ga ze verwennen en geef ze alles wat ze willen. Als het een jongetje wordt noem ik het Mo. En een meisje noem ik Fadoua. Of Kyra.

Over twee maanden en twaalf dagen vertel ik het aan Samir. Dan ben ik bijna achttien en gaan we trouwen. Je weet toch. Eerder vertel ik het niet want dan zegt ie misschien wel dat ik het weg moet laten halen. Als het al een paar maanden in mijn buik zit kan dat niet meer. Daar heb ik echt goed over nagedacht. Aan mijn pa en ma heb ik het ook niet verteld. Mijn moeder kan het toch niks schelen en mijn vader wil ik geen verdriet doen. Mijn stiefma heeft me wel gewaarschuwd. Steeds als ik haar vertelde dat ik weer een vriendje had zei ze: ‘Je kijkt toch wel uit hè?’ En dan zei ik steeds: 'Ja duh! Ik ben niet gek, ik wil eerst nog een paar jaar chillen.' Ik wil haar niet teleurstellen snap je. Maar waarom zou ik wachten, ik wil het nu en ik weet zeker dat ik het kan. Beter dan mijn eigen moeder. Mijn tante vroeg pas of ik in verwachting was. En dat ik het als eerste aan haar moest vertellen omdat er dan altijd wel een oplossing zou zijn. Toen had ik het bijna verteld. Maar als ik het haar zou vertellen zou iedereen zich er mee gaan bemoeien. Dat wil ik dus niet en daarom heb ik vorige week al mijn kleren gepakt en ben ik weggegaan. Midden in de nacht. Onder m’n kussen heb ik een brief gelegd. Nu ben ik ondergedoken en moet ik zorgen dat ze me niet vinden. Ze weten niet hoe het is als je altijd maar moet doen wat anderen zeggen. Ik bepaal zelf wat ik doe. Ja toch? Het is mijn leven en daar heeft niemand wat over te beslissen. Als de baby er is ga ik weer naar ze toe en dan zien ze het vanzelf. Als ik het dan vraag helpen ze me, zeker weten. Mijn pa doet dat wel, die helpt me altijd.

Het liefst zou ik mijn pa willen bellen of mailen om te zeggen dat ie zich geen zorgen hoeft te maken. Ik moet mezelf echt tegenhouden om het niet te doen, want als ze me vinden, dat wil ik echt niet. Samir heeft gezegd dat ik niet al die tijd bij zijn familie kan wonen en dat snap ik wel. Ze wonen in een kamp vlakbij het station en het is er eigenlijk al te vol. Als we getrouwd zijn kunnen we samen een huis of een kamer huren. Maar nu moet ik nog even voor mezelf zorgen. Mijn beste vriendin zegt dat ik een dom wijf ben. Ze heeft me op MSN geblokt omdat ik volgens haar niet naar d’r geluisterd heb. Maar dat haar vriendje haar heeft laten zitten toen ze zwanger was, daar kan ik toch niets aan doen. Over een maand is ze moeder en alleen, eigen schuld. Had ze maar beter na moeten denken. Ik wil er best wel bij zijn als het geboren wordt, maar dan moet ze me niet blokken.

Gelukkig ben ik niet alleen als het kindje geboren wordt. Samir wilde al met me trouwen toen we een week met elkaar gingen en hij heeft ook tegen me gezegd dat hij heel veel kinderen wil. Jongens. Ik vind jongens ook leuk. Ik denk dat ik ook liever eerst een jongetje wil en dan volgend jaar een meisje. Dan heeft ze een oudere broer en dat is later leuk. Als het kindje wordt geboren ben ik achttien jaar, vier maanden en tien dagen. Niemand kan me dan meer wat maken. Daar heb ik echt goed over nagedacht. Ik ben niet goed in rekenen, maar dit heb ik wel tig keer nagerekend. Nu moet ik er eerst voor zorgen dat ze me niet vinden. Ik ben op zoek naar plekken om even te wonen. Bij m’n vriendin kan nu niet en vanavond moet ik hier weg zijn. Als de politie me komt zoeken hebben ze hier een probleem zegt Samir. Dat wil ik niet. Ik wil geen probleem zijn. Mijn hele leven was ik een probleem, dat wil ik echt niet meer. Ik wil alleen maar doen wat ik zelf wil.


foto via internet, fotograaf onbekend

08-11-25

Te lezen als tweeluik met Enkele reis