.


.

dinsdag 28 december 2021

Ruis


Geschuif van stoelen. Mijn moeder en broer zoeken naar de juiste plek, zodat mijn moeder alles goed kan horen. Als drie marsmensjes zitten we te wachten op onze gezagvoerder, die ons gaat vertellen wat onze missie wordt.

‘Lekker weertje hè?’, zegt mijn vader. Hij verslikt zich. Al hoestend praat hij verder: ‘Speciaal voor ons!’ Een constante ruis vult de stilte. Daardoorheen hoor ik heel in de verte de grote hijskranen die boven de kamers aan de overkant uitsteken en in beweging komen. Een waterig zonnetje verlicht hun grijparmen en trekt een brede strook licht over het bed van mijn vader.

Op de gang ratelt een koffiekar voorbij. De geriater, we kennen hem van vorige keren, stopt bij de deur. Het duurt even voor hij binnenkomt. Handschoenen, schort, mondkap, bril. De ruis vult de longen van mijn vader met zuurstof. De deur piept en wordt behoedzaam open- en weer dichtgedaan.

Een paar maanden eerder vertelde dezelfde dokter aan mijn vader dat de testjes uitwezen dat hij de ziekte van Alzheimer heeft. Dat het rekenen nog prima gaat, maar dat hij steeds meer zal vergeten. Mijn vader begreep het: ‘Ik heb goed geluisterd!’

Of mijn vader hem nog herkent en zich herinnert wat besproken is weten we niet.

Wel weet ik dat deze arts een held is en steeds weer de juiste woorden weet te vinden, de woorden die wij soms wel denken, maar niet uit durven spreken.

De dokter groet ons en stelt zich voor aan mijn vader. Komt extra dicht in zijn gezichtsveld. Hij praat hard en langzaam. Als liplezen niet meer gaat is dit zijn enige manier om zich verstaanbaar te maken.

‘Hoe gaat het met u?’

‘Goed.’ zegt mijn vader. Hij ligt al ruim twee weken in het ziekenhuis en wil naar huis.

‘Weet u waarom u hier bent?’ Mijn vader haalt zijn schouders op.

‘We hebben in uw bloed gekeken of u een ontsteking heeft, maar de waardes wijzen daar niet op. De antibiotica heeft niet geholpen. Toch heeft u steeds meer zuurstof nodig  en bent u steeds benauwder. Dat komt door het virus dat u hier opliep. Er zit steeds meer vocht achter uw longen. Uw hart kan dat niet aan.’ Hij pauzeert even.

‘Dit betekent dat u komt te overlijden.’

 Gerommel in een tas. Een piepje. Mijn moeder zet haar gehoorapparaat wat harder.

 ‘Begrijpt u wat ik u vertel?’ Mijn vader knikt in de onzichtbare, ruisende stilte.

‘We gaan de medicijnen stopzetten en de zuurstof langzaam afbouwen. Maar we gaan wel zorgen dat u daar geen last van hebt, en het u zo comfortabel mogelijk maken.’


Mijn vader fluistert: ‘Dankuwel.’

 

Dan krult hij zichzelf in de foetushouding. 

Ik staar naar de voicerecorder op mijn mobiel. Het blijft stil.

Scroll de opname een stukje terug. ‘Dankuwel.’

We zijn er. De ruis blijft rondzingen als we uitstappen. We tillen de kist, dragen mijn vader de kerk in. Boven de kerk verschijnt een regenboog.

Ik hoor mijn vader. ‘Lekker weertje hè?’ Hij verslikt zich niet meer.

‘Speciaal voor ons.’




 

 

zaterdag 30 januari 2021

Mariken meets Zadkine







Mariken kleppert ongeduldig 
op de klinkers, Zadkine  
vult zijn hart met hoop en slaakt
opnieuw een kreet, hij weet

ervaren en door jaren wijs, als
geen ander van het bouwen
op elkaar en op de Maas

de dichter heeft de nacht
de wacht gewisseld, de stad
gebleven, wacht nog even
op het voorjaar, Rotterdamse
lente, kom, Mariken, kom
we gaan  


Dit gedicht schreef ik als antwoord op een gedicht van de nieuwe stadsdichter van Nijmegen: Heidi Koren.
Haar gedicht vind je in dit filmpje