Wat ben ik blij dat je
belt. O, wat fijn, het is hier de hele dag al zo stil. Ze zouden me komen
helpen maar ik hoor niks of niemand meer op de gang. En nou weet ik niet wat ik
moet doen. M’n nachtpon heb ik maar vast uitgetrokken en nou komen ze maar
niet. Nee, niemand, helemaal niemand. Vanochtend waren ze zo vroeg en nou zo
laat. Hoe kan dat nou? Het is toch een feestdag? Ze geven je een kopje slappe
thee en een stuk kerststol en vervolgens laten ze zich niet meer zien. Thee
hoort toch in een voorverwarmde theepot te trekken, dat weet jij toch ook? Ja!
Onder een theemuts. Eerst de kleur en dan de smaak. Dat zei opoe altijd. Ja,
precies!
Dat weet ik wel. Ik
wil ook wel op die knop drukken, maar eigenlijk blijf ik net zo lief op m’n
kamer. Vorig jaar was meneer Bos er nog, dat was anders. Weet je wat hij toen
zei? ‘Mevrouw, u ziet er altijd zo keurig uit!’ Maar ja, toen kon ik
mezelf nog aankleden. Nu moet ik maar afwachten wie me helpt. Soms trekken ze
een jurk uit de kast die ik helemaal niet aanwil. Zit ik in de zomer met lange
mouwen en in de winter in een zomerjurk. En ik versta ze ook bijna niet, ze
spreken zo slecht Nederlands. Dat geeft niet, maar het maakt ’t zo lastig als
je om hulp moet vragen.
Ze doen echt hun best
wel. En ik doe ook mijn best, echt waar. Maar voor ik hun naam uit kan spreken
zijn ze alweer vertrokken. Laatst dacht ik bij mezelf: ‘Ze kunnen ’t hier beter
‘Komen en Gaan’ noemen.’ En toen moest ik er opeens zelf om lachen. Ach ja, je
moet er het beste van maken. D’r was er één bij die steeds achter elke zin oma
zei. Toen werd ik toch zo boos, ik kon er niets aan doen, het floepte er zomaar
uit. ‘Ik ben je oma niet!’ zei ik. Ze dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar
ik was bloedserieus. Ze heeft ’t nooit meer gezegd daarna. Maar als die
stagiaire, die met die naam, Doenja, soms oma tegen me zegt, dan vind ik dat
helemaal niet erg. Gek hè? Ze is Islamitisch, maar daar merk je niks van. Haar
echte oma is pas overleden. In Turkije. Dus nu ben ik een beetje haar oma en
heb ik een kleinkind dat regelmatig langskomt.
Ja, dat weet ik, je was
hier pas nog en toen hebben we m’n kerstjurk uitgehangen. Met de gouden ketting
die ik van papa heb gekregen bij ons trouwen. En bij jullie doe ik morgen
mijn zwarte jurk aan met dat zilveren kraagje. Met daarop mijn rode
broche. Die van tante Sientje, weet je nog? Jullie komen me echt halen toch?
Gister zouden ze me komen halen voor de kerstzang. Om vier uur zat ik nog te
wachten. Waren ze me vergeten. Ja, jij hebt makkelijk praten daar. Maar je kan
toch niet om elk wissewasje op die knop drukken. Alleen bij noodgevallen. Als
je bijna dood ligt te gaan, dan kan ‘t.
Jullie gaan al eten? Kan
je niet nog heel even blijven praten? Ik moet maar afwachten of ik nog wat
krijg. Ja, morgen eet ik bij jullie. Dan zal de tijd wel sneller gaan.
Gisteren ben ik maar vroeg naar bed gegaan. Er komt toch nooit
niemand meer, dus waarom zou ik opblijven. En als je in je eentje gaat zitten
kniezen ga je dood. Ik kon natuurlijk de televisie wel aanzetten. Maar
als ik eenmaal in bed lig heb ik geen zin meer om d’r uit te
komen. En dan gaan ze zeuren: ‘Het rode lampje mag niet blijven branden hoor
mevrouw, want dan kan de televisie ontploffen.’ Alsof ik een klein kind ben.
Waarom maken ze dan zo’n lampje, denk ik dan.
Ja, ik hang zo op. Maar
’t is wel jammer van de kerstdienst die op televisie was. Vorig jaar had ik er
nog wel heen gekund, naar de Grote Kerk, maar ja, vind maar iemand die er met
je heen wil. Jullie bleven ook liever thuis voor de televisie hangen in plaats
van met mij op stap te gaan. Jullie denken allemaal dat ik niks meer kan geloof
ik. Maar toen kon ik nog veel meer dan nu. Het had nog best gekund, maar jullie
gunnen een mens niks meer tegenwoordig. Iedere dag kan de laatste zijn, kijk
maar naar meneer Bos. Maar daar staan jullie niet bij stil. Maar goed, toen heb
ik ook maar naar All you need is love gekeken. Die mensen die in de sneeuw
helemaal naar het buitenland gingen om iemand op te halen. Vals sentiment was
‘t, dat weet ik ook wel. Maar toch heb ik mee zitten grienen. Nee, de
televisie kan maar beter uit staan. Dan maar geen kerstdienst.
Ben je er nog?
Ben ik weer te lastig
zeker. Moet ik maar ophangen dan? Als je geen zin hebt om me morgen te komen
halen moet je ’t maar zeggen hoor! Want als ’t tegen heug en meug moet hoeft ’t
van mij niet. Hang nou maar snel op, anders word je eten koud. Ik heb nog een
stukje stol dus omkomen van de honger zal ik niet.
Waarom zeg je nou niks
meer?
Toe nou, zo bedoel ik
het niet. Ik zou alleen ook zo graag bij jullie zijn nu. ’t Is tenslotte niet
elke dag kerstmis. Ja, dat snap ik wel, dat snap ik heus wel. ’t Is al goed, ik
hoor al iemand op de gang. En als ze voorbij lopen druk ik op die knop. Ja, ik
druk nu, hoor maar. Zo goed? Nee, hang nou maar op, ’t Geeft niet, ’t is
al over. Tot morgen dan hè? En een fijne kerst ja. Ja, eet smakelijk, jullie
ook. Ja. Nee, echt niet. Ja. Dat is goed. Ja. Dag hoor. Daag. Dag Robert.
Blijft een mooi verhaal!
BeantwoordenVerwijderen