Mijn meester van de vierde klas verliet ons.
Hij ging aan ontwikkelingshulp doen.Op de kaart wees hij een land aan.
Dat was de eerste keer dat ik hoorde van Bangladesh.
Bangladesh stond voor armoede.
Bangladesh stond voor zielige mensen die geholpen moesten
worden.Bangladesh stond voor een land zonder drinkwater.
En mijn meester was een heilige die alles op kon lossen.
Want mijn meester geloofde in wonderen.
In de weg, de waarheid en het leven,
waarover hij in mijn poesiealbum
zo mooi geschreven had.
O, wat wilden we graag zijn als onze meester.
We pikten uit de kast in de woonkamer de oude beurs van mijn grootvader.
Op een papier schreven we
in ons allermooiste handschrift:
Help de arme mensen in Bangladesh.
We gingen langs de huizen van ons dorp
en haalden bijna dertig gulden op.En tassen vol wol. Heel erg veel wol.
In verschillende kleuren en verschillende diktes.
Van de oude wol
werden in een oude schuur door oude dames van mijn leeftijd
nieuwe kleren gebreid die
voor een habbekrats werden verkocht.
Van het geld kochten we een apparaat.
Het was een van de wonderen die mijn meester naar Bangladesh zou brengen.
Het veranderde het zoute water in zoet.
Het is veertig jaar later.
Ik sla de krant open en leesover het jaarloon van een naaister in Bangladesh.
En ik weet, al veranderen we
in ons allermooiste handschriftal het zoute water in zoet
de bittere nasmaak krijg je er niet mee weggespoeld.